2
1 In het dertiende jaar van koning Nabukodonosor, op de twee en twintigste dag van de eerste maand, werd in het paleis van Nabukodonosor, den koning der Assyriërs, besloten, dat men wraak zou nemen.
2 Hij ontbood daarom alle oudsten en al zijn veldheren en legeraanvoerders, deelde hun zijn geheime plannen mee,
3 en vertelde hun, dat hij voornemens was, de gehele aarde aan zijn heerschappij te onderwerpen.
4 Toen dit plan algemene instemming had gevonden, liet koning Nabukodonosor zijn opperbevelhebber Holoférnes bij zich ontbieden,
5 en zeide hem: Trek op tegen alle landen in het westen, en vooral tegen hen, die mijn bevel hebben geminacht.
6 Geen enkel rijk moogt ge sparen, en alle versterkte steden moet ge aan mij onderwerpen.
7 Daarop werden alle veldheren en aanvoerders van het assyrische leger door Holoférnes opgeroepen, en begon hij, zoals de koning hem had opgedragen een leger aan te werven van honderd twintigduizend man voetvolk en twaalfduizend boogschutters te paard.
8 Aan de kop van het gehele leger liet hij een ontelbaar aantal kamelen vooruittrekken, met een grote voorraad legerproviand, en ontelbare kudden runderen en schapen.
9 Verder gaf hij bevel, dat er in heel Syrië op zijn doortocht graan voor hem moest gereed liggen,
10 en zelf nam hij zeer veel goud en zilver mee uit het paleis van den koning.
11 Daarna brak hij met heel dat leger op, met wagens, ruiters en boogschutters, die als sprinkhanen de oppervlakte der aarde bedekten.
12 Toen hij nu de grens van Assyrië was overgetrokken en bij het hoge Ange-gebergte gekomen was, dat links van Cilicië ligt, bestormde hij daar alle burchten, veroverde er alle vestingen,
13 en nam de beroemde stad Melóti met geweld in. Vervolgens plunderde hij alle inwoners van Tarsjisj en daarna de Israëlieten, die aan de rand van de woestijn ten zuiden van het land der Chaldeën woonden.
14 Daarna trok hij de Eufraat over, kwam in Mesopotamië, verwoestte daar alle versterkte steden van de rivier de Abrona af tot aan de zee,
15 en veroverde het gehele gebied tot aan de zuidelijke grenzen van Jáfet.
16 Hij voerde alle Midjanieten gevangen weg, legde beslag op al hun bezittingen en joeg iedereen over de kling, die zich verzette.
17 En toen de oogsttijd was aangebroken, zakte hij af naar de vlakte van Damascus, stak al het veldgewas in brand en liet alle bomen en wijngaarden omhakken.
18 Alle bewoners der aarde waren bang voor hem.