15
1 Zodra Nikánor hoorde, dat de troepen van Judas zich in het gebied van Samaria bevonden, maakte hij het plan, hen voor alle zekerheid op een sabbat aan te vallen.
2 Maar de Joden, die hem noodgedwongen volgden, zeiden: Breng hen niet zo wreed en barbaars om het leven; heb eerbied voor de dag, die de Alziende vanouds heeft geheiligd.
3 En toen de schurk durfde vragen, of er dan in de hemel een Meester was, die het bevel had gegeven, de sabbat te vieren,
4 gaven zij stoutweg ten antwoord: De levende Heer, die in de hemel heerst, heeft zelf bevolen, de zevende dag in ere te houden!
5 Maar de ander hernam: En ik ben heerser op aarde, en geef dus bevel, de wapens op te nemen en de belangen van den koning te behartigen. Toch gelukte het hem niet, zijn afschuwelijk plan ten uitvoer te brengen.
6 In zijn trotse hoogmoed had Nikánor zich reeds voorgenomen, een openbaar gedenkteken op te richten van zijn overwinning op de troepen van Judas.
7 Maar de Makkabeër, die met het volste vertrouwen op de hulp des Heren bleef hopen,
8 spoorde de zijnen aan, niet bang te zijn voor de aanstormende heidenen, maar te bedenken, hoe zij reeds vroeger door de Hemel waren geholpen, en dus ook nu op de overwinning konden rekenen, die de Almachtige hun zeker zou schenken.
9 En hij staalde hun moed door teksten uit de Wet en de Profeten, en wakkerde hun strijdlust aan, door de herinnering aan de gevechten van vroeger.
10 En na ook hun gramschap te hebben wakker geschud, door hen op de trouweloosheid en de woordbreuk der heidenen te wijzen, gaf hij hun zijn bevelen.
11 Maar toen hij allen reeds had gewapend, niet met vertrouwen op schild en speer, maar met de troost van zijn treffende woorden, verhaalde hij hun bovendien een geloofwaardige droom, waarmee hij allen in geestdrift bracht.
12 Dit was het droomgezicht, dat hij had: Hij zag Onias, den vroegeren hogepriester, die een goed en edel mens was geweest, bescheiden in de omgang, zacht van karakter, waardig in zijn spreken, en van zijn prilste jeugd af in iedere deugd onderricht. En terwijl deze met uitgestrekte handen bad voor het gehele joodse volk,
13 verscheen er een andere man in dezelfde houding; hij had grijze haren en een eerbiedwaardige gestalte, en was omstraald van een wonderlijk heerlijke glans.
14 En Onias sprak: Dit is de vriend van zijn broeders, die veel bidt voor het volk en voor de heilige stad as de profeet van God!
15 Daarop stak Jeremias de hand uit, gaf Judas een gouden zwaard, en sprak, terwijl hij het overreikte:
16 Ontvang dit heilige zwaard als een geschenk van God. Hiermee zult ge uw vijand verslaan!
17 Zo werden ze gesterkt door Judas' heerlijke woorden, die uiterst geschikt waren, om de moed van jonge mannen aan te wakkeren en hun harten te stalen. Zij besloten dan ook, geen legerplaats meer op te slaan, maar terstond een moedige aanval te wagen en met inspanning van alle krachten een beslissende slag te leveren, omdat de stad, de godsdienst en de tempel in gevaar verkeerden.
18 Ja, zij waren minder bezorgd voor hun vrouwen en kinderen, broers en verwanten; hun eerste en grootste zorg gold de heilige tempel!
19 Maar die in de stad waren achtergebleven, maakten zich dodelijk bezorgd en ongerust over de aanval in het open veld,
20 en wachtten allen met spanning op de beslissende slag, die ging komen. Reeds had de vijand zich samengetrokken, het leger in slagorde opgesteld, de olifanten op hun vaste plaatsen gebracht, en de ruiterij over de beide vleugels verdeeld.
21 Toen de Makkabeër de troepenmassa vooruit zag rukken, voorzien van alle soort wapens en wilde beesten, strekte hij zijn handen naar de hemel uit, en richtte zich smekend tot den Heer, die wonderen kan doen. Want hij wist, dat de zege niet afhangt van wapens, maar dat God ze verleent aan hen, die Hij daarvoor waardig keurt.
22 En hij bad: Heer, Gij hebt onder Ezekias, den koning van Juda, uw engel gezonden, die ongeveer honderd vijf en tachtigduizend man van Sinacheribs leger verdelgde,
23 Heer des Hemels, zend ook thans ons een goeden engel vooruit, om angst en schrik te verspreiden.
24 Laat hen, die onder godslasteringen oprukken tegen uw heilig volk, door de kracht van uw arm worden verpletterd! Toen trok hij op.
25 Nikánors troepen rukten vooruit onder trompetgeschal en krijgsgezang;
26 maar Judas' mannen stormden op den vijand in onder bidden en smeken.
27 Wél streden zij met hun handen, maar hun hart bad tot God! Zo doodden zij niet minder dan vijf en dertigduizend man, ten hoogste verheugd over Gods zichtbare hulp.
28 Toen de slag was geëindigd en zij zich vol vreugde terugtrokken, zagen zij Nikánor in volle wapenrusting op de grond liggen.
29 Nu barstte het schreeuwen en joelen los, en in hun moedertaal hieven zij een lofzang aan voor den Heer.
30 En Judas, die onafgebroken met lichaam en ziel voor zijn medeburgers op de bres had gestaan, en van zijn prilste jeugd af de liefde voor zijn volksgenoten trouw had bewaard, gaf bevel, het hoofd, de hand en de arm van Nikánor af te hakken en naar Jerusalem te brengen.
31 Daar aangekomen, riep hij zijn volksgenoten bijeen, liet de priesters voor het offeraltaar treden, en nodigde er ook de burchtbezetting bij uit.
32 Nu toonde hij hun het hoofd van den vervloekten Nikánor en de hand van den godslasteraar, die hij brutaal tegen het heiligdom van den almachtigen God had uitgestoken.
33 Hij beval, de tong van den goddelozen Nikánor uit te snijden en in stukken aan de vogels te geven, maar de hand van den schurk hing hij aan de tempel op.
34 Toen loofden zij allen, met de blikken ten hemel, den Heer, die Zich zo duidelijk had geopenbaard, en ze riepen: Geprezen is Hij, die zijn woonplaats ongerept heeft bewaard!
35 Daarna liet hij het hoofd van Nikánor aan de burcht ophangen als een zichtbaar en duidelijk bewijs voor de hulp des Heren.
36 Tenslotte namen zij allen eenstemmig het besluit, deze dag niet ongemerkt te laten voorbijgaan, maar hem plechtig te vieren, en wel daags voor het Mardokeusfeest, op de dertiende van de twaalfde maand, die in het syrisch Adar heet.
37 Zo eindigde de geschiedenis van Nikánor. En daar de Hebreën sindsdien de stad in hun macht hielden, besluit ik hier mijn verhaal.
38 Als deze samenvatting goed en raak is uitgevallen, dan is mijn eigen wens vervuld; maar is ze zwak en middelmatig, dan heb ik in ieder geval gedaan, wat ik kon.
39 Want zoals het verkeerd is, uitsluitend wijn of uitsluitend water te drinken, terwijl wijn-met-water aangenaam is en de smaak volkomen bevredigt, zo is ook in een boek het samengaan van stof en stijl een genot voor hen die het lezen. En dit is het eind.