10
Zij heeft den eerstgeschapen vader der wereld Reeds bescherming verleend, toen hij nog alleen was. Ook uit zijn zondeval heeft zij hem gered, En hem de kracht geschonken, om over alles te heersen. Maar toen een ongerechte in zijn toorn van haar afviel, Kwam hij om door de woede, waarin hij zijn broeder doodde. En toen om hem de vloed kwam over de aarde, Bracht de wijsheid weer redding, En loodste den rechtvaardige op nietig hout er doorheen. Nadat de volken verspreid waren om de algemene boosheid, Vond zij den gerechte, bewaarde hem voor God zonder smet, En deed hem standvastig blijven, ondanks de liefde voor zijn kind. Zij redde den rechtvaardige, bij de ondergang der zondaars, Toen hij het vuur ontvluchtte, dat op de vijf steden neerkwam. Daar bevindt zich nog altijd als teken der boosheid Een altijd dampende woestenij, Met planten, die op verkeerde tijden vruchten dragen, En een hoge zoutzuil als herinnering aan een ongelovige vrouw. Want zij, die de weg der wijsheid hadden verlaten, Verloren niet alleen de kennis van het goede, Maar lieten de wereld ook een herinnering na aan hun dwaasheid, Opdat niet verborgen zou blijven, wat zij hebben misdreven. Maar wie de wijsheid dienden, heeft zij uit kwelling gered. 10 Toen de rechtvaardige vluchtte voor de toorn van zijn broeder, Heeft zij hem langs veilige wegen geleid; Zij heeft hem het rijk van God laten zien, En hem kennis van het heilige geschonken. Zij maakte hem rijk bij zijn moeitevol werk, En schonk hem overvloedige vrucht van zijn arbeid; 11 Zij stond hem ter zijde tegen de hebzucht van zijn verdrukkers, Zij was het, die hem rijkdom schonk. 12 Zij beschermde hem tegen zijn vijanden, En beschutte hem tegen zijn belagers; Bij een felle strijd schonk zij hem de overwinning, Opdat hij zou weten, dat vroomheid alles in kracht overtreft. 13 Zij liet den rechtvaardige, die verkocht was, niet in de steek, Maar bewaarde hem voor de zonde; Zij daalde met hem in de kerker af, 14 En liet hem in zijn boeien niet alleen. Ja, zij verschafte hem een koningsschepter En macht over hen, die eerst hem verdrukten; Zij bewees, dat zijn aanklagers leugenaars waren, En verleende hem eeuwige roem. 15 Zij heeft een heilige natie, een geslacht zonder smet, Bevrijd van het volk der verdrukkers; 16 Zij ging binnen in de ziel van den dienaar des Heren, En weerstond schrikwekkende vorsten met tekenen en wonderen. 17 Zij verschafte de heiligen het loon voor hun zwoegen, En geleidde hen langs een wondere weg; Overdag werd zij voor hen een beschutting, En 's nachts als het licht van de sterren. 18 Zij voerde hen door de Rode Zee En geleidde hen over het grote water; 19 Maar hun vijanden liet zij verdrinken, En spoelde uit de diepte der zee hen weer aan. Zo hebben de rechtvaardigen de zondaars geplunderd. 20 Zij bezongen, o Heer, uw heilige Naam, En prezen eenstemmig uw hand, die hier streed; 21 Want de wijsheid opende de mond van de stommen, En maakte de tong van de kleinen welsprekend.