Wijsheid van Jezus Sirach
1
1 De wijsheid van Jesus Sirach. Eerste afdeling. De wijsheid in de practijk van het leven. Eerste reeks. De wijsheid en onze plichten jegens God en mensen. Inleiding. Het zedelijk karakter van de wijsheid. Alle wijsheid komt van den Heer, En bij Hem blijft zij tot in eeuwigheid.
2 Het zand van de zee, de druppels van de regen, En de dagen der eeuwen, wie kan ze tellen?
3 De hoogte des hemels, de breedte der aarde, En de diepte van de oceanen, wie zal ze doorgronden?
4 Maar vóór alle dingen werd de wijsheid geschapen, En van eeuwigheid bestaat de verstandige kennis.
6 De wortel der wijsheid, wien werd ze geopenbaard, En haar raadsbesluiten, wie kan ze kennen?
8 Eén is er wijs, bovenmate vreeswekkend: De Heer, die op zijn troon is gezeten!
9 Hij heeft haar geschapen, gezien en geteld, Over al zijn werken haar uitgestort.
10 Zij toeft dus bij allen, naar gelang Hij ze gaf; Hij deelt haar mee aan wie Hem beminnen.
11 De vreze des Heren is eer en roem; Zij is blijdschap en een vreugdekrans.
12 De vreze des Heren verheugt het hart; Zij geeft blijdschap, vreugde en lengte van dagen.
13 Wie den Heer vreest, gaat het goed aan het einde; Op de dag van zijn dood zal hij genade vinden.
14 Het begin der wijsheid is den Heer te vrezen; Reeds vóór de geboorte wordt zij de vromen ingeschapen.
15 Bij de mensen heeft zij een eeuwige woonstee gevestigd, En zich toevertrouwd aan hun geslacht.
16 De volheid der wijsheid is den Heer te vrezen, En dronken maakt zij met haar vruchten.
17 Heel haar huis vult zij op met haar schatten, En haar voorraadschuren met haar vruchten.
18 De kroon der wijsheid is de vreze des Heren; Zij laat vrede bloeien en blakende welstand.
19 Zij doet kennis en verstandig inzicht stromen, En brengt, die haar trouw blijven, hoog in ere.
20 De wortel der wijsheid is den Heer te vrezen, En haar takken zijn lengte van dagen.
21 De vreze des Heren houdt de zonde verre; Wie daaraan vasthoudt, wendt de gramschap af.
22 Wie ten onrechte toornig wordt, krijgt geen gelijk; Want de onstuimigheid van zijn toorn brengt hem ten val.
23 Maar de lankmoedige wacht, tot zijn tijd is gekomen; En daarna wordt blijdschap zijn deel.
24 Tot het goede ogenblik houdt hij zijn woorden in; Daarom loven de lippen der braven zijn doorzicht.
25 In de schatten der wijsheid zijn wijze spreuken; Maar voor den zondaar is godsvrucht een gruwel.
26 Begeert ge dus wijsheid, onderhoud de geboden; En de Heer zal ze u schenken.
27 Want wijsheid en tucht zijn de vreze des Heren; Trouw en deemoed vinden zijn welbehagen.
28 Wees dus niet ongehoorzaam aan de vreze des Heren, En treed haar niet tegen met een weifelend hart.
29 Huichel ook niet tegenover de mensen, Maar geef acht op uw lippen;
30 Verhef u niet, opdat ge niet valt, En geen schande brengt over uzelf. Want de Heer zal uw geheimen onthullen, En in de kring der gemeente u doen vallen, Omdat ge niet wandelt naar de vreze des Heren, En uw hart vol bedrog is.